Flying High

(gepubliceerd in de Kerfstok nr 5, 2005)

Suzanne M

De regen die zachtjes tegen het raam had getikt was nu verdrongen door een bleek zonnetje dat gelig door een kier in de wolken scheen. Ze kon het net zien door het hoge raam. Een vogel vloog precies langs het raam, een grote zwarte kraai. In de verte hoorde ze een trein voorbij rijden, late forensen op weg naar huis. Verder was het stil, zo stil als het in een slaapstadje kan zijn. In haar hoofd was het ook stil, rommelige gedachten aan de bijna voorbije dag fladderden door haar bewustzijn. Dan een hond in een tuin verderop in de straat die blafte naar wellicht een geschrokken kat of fietser. Voetstappen op de trap, of toch niet? Ze probeerde zich te concentreren. De voetstappen stopten, het bleef een tijdje stil, dan opnieuw voetstappen, gaandeweg zachter, tot ze ze niet meer hoorde. Stilte, om haar heen, en in haar hoofd. Ze dacht na. Ze dacht aan Joris, haar man, die als internationaal sales manager deze week de wereld overvliegt op zoek naar nieuwe contacten, en nieuwe contracten. De kinderen bij oma, ze had het rijk alleen, een luxe, maar ook een verantwoordelijkheid. Ze doezelde weer weg, schrok dan weer op van een tinteling in haar hand. Ze had het koud gekregen, rilde. Ze houdt van Joris, heel veel, ze zijn bijna tien jaar getrouwd. Gelukkig getrouwd. Ze weet of vermoedt dat Joris in verre landen in luxe hotels niet altijd alleen is. Maar ze weet dat hij altijd terugkomt, hij hoort bij haar.

Opnieuw voetstappen op de trap. Weer waren ze vlakbij de deur gestopt, en bleef het minutenlang stil. Ze was weer weggedoezeld, bijna slapend, niets in haar hoofd.

"En?"
Ze schrikt wakker.
"Ja Meester?"
"En?"
"Nee Meester"
"Wat nee?"
"Ik weet het niet"
Ze kan hem niet zien, hij staat achter haar. Ze weet niet wat ze zal zeggen, of wat ze moet zeggen. Ze weet dat ze iets verkeerd had gedaan, maar kan niet bedenken wat.
"Het spijt me heel erg, Meester"
"Wat spijt je?"
Ze zwijgt. Wat kan ze zeggen? Ze kan het alleen maar erger maken.
"Dan ga ik maar weer naar beneden, ik kom over twee uurtjes nog wel weer .s vragen" en hij maakt aanstalten weer naar beneden te gaan. Ze wil dat niet, ze heeft het koud, haar arm tintelt, ze voelt dat ze kramp in haar rechter kuit gaat krijgen. Als ze nou maar wist wat ze verkeerd had gedaan, dan kon ze zeggen dat het haar spijt:
"Het spijt me van de melk in de thee, Meester"
"Ah, zie je wel dat je weet wat je verkeerd hebt gedaan"
"Maar u heeft altijd een wolkje melk in de thee, Meester"
"Tegenwoordig niet meer, dat moet jij als sub toch weten van je Meester"
"Tegenwoordig, Meester? Sinds wanneer dan?"
"Sinds gisteren"
"Gisteren? Maar hoe moet ik dat dan weten? U had niets gezegd" "Dat hoor je aan te voelen, ik moet je toch niet alles hoeven zeggen? Wat ben jij nou voor een sukkelige sub. Maar goed, zand erover. Dan kan ik nu tenminste beginnen met een fatsoenlijke bestraffing".
Ze huivert. Ze weet niet wat komen gaat, maar veel goeds kan het niet zijn. Hoewel, ze voelt dat een touw wat losser gaat, ze kan haar handen bewegen, ze kan iets voorover buigen.
"Pak je enkels maar vast, met beide handen" Zwijgend buigt ze voorzichtig voorover, het touw zit wat losser, ze kan haar enkels pakken. Ze weet nu wat gaat komen. Ze is er bang voor, maar ze weet dat het andere effect zal overheersen.
"Dertig worden het er. Ik zal ze netjes op een rij maken, vijftien van links en vijftien van rechts. 60 streepjes keurig boven elkaar"

Een cane maakt, mits goed gehanteerd, twee streepjes tegelijk. Als de cane goed neerkomt op de huid wordt de huid aan beide kanten opgerekt zodat aan weerskanten van de cane een heel dun felrood streepje ontstaat. Meester is er goed in geworden om de slagen zo te mikken dat alle streepjes op gelijke afstanden komen.
"Je hoeft niet te tellen, doe je ogen dicht, blijf zo staan, wacht rustig af"
Zijn stem is rustgevend, toch ook onheilspellend, ze kent het, maar toch is het iedere keer nieuw. Vanmiddag nog stonden ze samen in de keuken om het eten voor te bereiden, zij met haar witte schortje, hij in zijn leren broek en ruige laarzen, zij de groenten snijdend, hij de kleine ingrediënten bij elkaar zoekend, het kookboek opgengeslagen voor zich. Hij kan lekker koken, maar schept er behagen in om dat indirect te doen, via opdrachten aan haar. Dan heeft hij lekker gekookt, maar toch geen vinger hoeven uitsteken anders dan voor de subtiele finishing touch. Dan kan ze aan het eind van de maaltijd zeggen "u heeft lekker gekookt Meester" en kan hij haar bedanken voor het compliment.

"Ontspan, blijf rustig staan, zorg dat je niet voorover valt"
Ze ontspant zoveel ze kan, ze blijft rustig staan want wat kan ze anders met al die touwen, en ze hoopt maar dat ze niet zal vallen. De regen tikt weer tegen het raam, ze hoort weer een trein in de verte, de hond van de buren nu jankend in de regen alleen in de tuin. Bijna doezelt ze weer weg als ze een zacht zwiepend geluid hoort, gevolgd door gefluit en een klap op haar billen. Drie seconden niets, dan voelt ze de snerpende pijn die secondenlang aanhoudt een dan langzaam wegzakt, heel langzaam. Een traan welt op in haar rechter oog. Meester weet hoe hij een cane moet hanteren.
Opnieuw de fluitende cane en een klap, drie seconden niets, dan de snerpende pijn die opkomt en langzaam, te langzaam, wegzakt. Meester heeft vroeger in de hoofdklasse getennist en nu hanteert hij zijn cane alsof het een tennisracket is. Hij is nog van de oude stempel, zo iemand die geleerd heeft het racket na een lange achterzwaai naar voren door te zwaaien. Het is een elegant gezicht, een mooie zwaai, en wat niet kan met een tennisracket maar wel met een cane, een snelle teruggaande beweging met de pols om de impact maximaal te maken, zoals een karateka ook uiteindelijk het gewicht van zijn hand het werk laat doen.
De derde komt nog harder aan, de vierde voelt verschrikkelijk. Ze voelt de adrenaline door haar lijf gieren, de opwinding van een lichaam dat plotseling aan pijn en beschadiging wordt blootgesteld.
De vijfde klap is een backhand, die komt van links (Meester is linkshandig). De pijn trekt door haar hele lichaam, omlaag naar haar tenen en omhoog naar haar borst. De tranen komen nu goed los, ze huilt zonder te snikken.
Nummer zes brengt verlossing. Ze voelt de endorfinen komen, de drug die haar lichaam zelf maakt om de pijn te bestrijden. Ze voelt het in haar hoofd, ze voelt ook de pijn minder worden, of is dat suggestie? Nummer zeven komt hard aan.

Ze zweeft over de hei, voeten los van de grond, de hei die bijna in bloei staat, hier een daar een dennetje, hier en daar een bloeiende bloem.

Acht en negen zijn ondraaglijk.

Ze vliegt nu over een weide met bloeiende voorjaarsbloemen, geurig van honing, bijen en hommels die zoemend rondvliegen, zij hoog in de lucht tussen de vogels, zwevend op haar gelukzaligheid, over velden en klaterende beekjes.

Ze voelt de slagen niet meer. Ze telt ze niet meer.

Ze vliegt nu over de toppen van de hoogste bomen, oude eiken met jonge blaadjes en stoere beuken die nog in knop staan. Nog hoger, over heuvels en een oud kasteel, in de verte wat reeën, velden met tarwe en jonge maïs, bloemen, steeds kleiner in de verte.

De wolken voelen zacht en donzig. Warm aan haar blote lijf, als poezelig dons dat zachtjes langs je buik en rug wordt gewreven. Ze hoort muziek, 'Voices' van Vangelis.
Boven de wolken is het helder licht, in de ondergaande zon, niet rood zoals beneden maar helder, in de meest fantastische kleuren. Ze geniet, van de wolken onder haar, van de bloemen om haar heen, van de zon die steeds verder zakt en bleker wordt. Achter haar ziet ze de maan, en naast haar de avondster. De muziek is nu Satie, 'Gnossiennes'.

Kabbelende muziek, ze kabbelt mee, naar de maan, naar de sterren. Opperste gelukzaligheid, ze doezelt weg, ze voelt zich lichter en lichter, hoger en hoger vliegt ze naar de sterren. Ze voelt de warmte in zich, ze voelt zich gelukkig, ze voelt van haar tenen tot haar vingertoppen het geluk door zich stromen. Ze denkt aan Meester, ze denkt aan Joris, ze denkt aan alles waar ze van houdt. Ze is gewichtloos, dichtbij de sterren, maar ook ziet ze bloemen en vogels, en hazen en reeën, en alles wat het voorjaar brengt. Zo wil ze uren blijven, hoog zwevend, vliegend, boven de wolken, gelukkig, weg van de aarde, weg van de wereld, weg van het dagelijks leven, weg van alles wat altijd moet, weg van alles wat niet kan. Nu geheel in trance, niet meer in staat helder te denken, zwevend, geen onder of boven meer te onderscheiden, muziek van Bach ('Wohltemperiertes Klavier').

Hier wil ze altijd blijven, hier is ze gelukkig.

- - o - -

Ze opent een oog. Ze ligt op de divan, Meester zit in lotuszit voor haar en kijkt haar recht aan.
"Rustig maar, blijf maar lekker liggen"

Ze zweeft onder de sterren, boven de wolken in het halve licht van de nu geheel verdwenen zon. De wolken zijn wit en zacht, ze ziet bloemen, herfstbloemen nu, zonnebloemen. Schapendonzige wolken aaien langs haar buik.

"Wil je een slokje water?" Ze kijkt hem half begrijpend aan. Ze zwijgt.

Onder de wolken, de toppen van eiken en beuken met roodgroen blad. Een eekhoorntje op zoek naar beukenootjes. Het bos is warm en herfstig, hier en daar een flard mist boven een vennetje, een buizerd op zoek naar een prooi, het getik van een specht in de verte.

"Hier, neem een slokje water, dat is goed voor je. Blijf maar lekker liggen. Wil je thee?"
Ze hebben een soort keukentje op zolder gemaakt, dan kunnen ze thee zetten zonder dat Meester naar beneden hoeft. Meester laat haar in deze toestand niet alleen, hij zit voor haar, staat nu op om thee te zetten van het al kokende water. Ze doezelt weer weg.

De hei bloeit nog hier en daar, een kudde schapen dwaalt over de open vlakte, een hond (border collie) loopt er cirkelend omheen. Ze telt de schapen, maar raakt de tel kwijt als de kudde achter haar verdwijnt. Een beekje langs een zandpad, twee late wandelaars, ze wil roepen, maar kan niet. Ze zweeft, ze vliegt, met haar buik langs de boomtoppen, dan lager, over het veld, haar voeten de hoogste grashalmen strelend.

"Hier, kopje thee, drink heel voorzichtig"
Ze pakt het kopje aan en neemt heel voorzichtig een slokje. De thee is heet, en doet haar goed. Ze is niet meer koud, ze voelt warm, ze voelt licht. Het kopje is nog half vol als hij het weer aanpakt.

Haar voeten raken het zachte gras. Ze zweeft, maar half lopend. Een konijn kijkt verwonderd op, rent dan weg. Ze loopt door het gras, hier en daar een bloem, het zachte mos onder de bomen, ze vleit zich neer in het mos onder een hoge den. Ze valt in slaap.

"Wil je nog wat thee? Het is nog lekker warm" en hij geeft haar de thee. Ze drinkt, gulzig, ze heeft dorst. Ze kijkt hem aan, haar hoofd op het kussen van de divan. Hij kijkt glimlachend terug, in zijn hand zijn kopje thee, met een wolkje melk. Ze weet dat hij haar straks voorzichtig van de divan zal helpen, haar naar beneden zal brengen naar de kamer waar hij een haardvuur zal maken en waar ze samen een half glaasje port zullen drinken. Dan zullen ze samen het eten verder klaarmaken, zij weer in haar witte schortje, hij in het leer met handboeien op zijn heup. Ze zullen samen bij kaarslicht eten, bij het haardvuur, in de warme kamer, later op de avond, klein glaasje wijn (ze weet uit ervaring dat ze na de endorfine rush niet teveel kan drinken), dan languit op de bank, hij met een boek, zij met haar hoofd op zijn schoot, nagenietend, half slapend, half dromend, half vliegend tussen de wolken, half nog in trance.

Hij zal blijven slapen. Eerst zal hij Joris bellen in zijn verre hotel, om te zeggen dat alles goed gaat, dat ze het geweldig heeft gevonden, en dat hij haar niet vóór de ochtend alleen zal laten. Joris zal vragen stellen, zal alles willen weten, en zal er op staan dat hij in de ochtend nog een keer belt. Dan zal hij haar naar boven brengen, een warm bad laten nemen, haar droogwrijven ("voorzichtig met mijn billen en dijbenen") en dan in bed leggen, een schoon bed, glaasje water op het nachtkastje. Hij zal naast haar blijven zitten tot ze slaapt, regelmatig ademend en dromend van bloemen en wolken en reeën en van 60 rode streepjes vlak boven elkaar.

Terug